Afgelopen week ben ik met mijn drie broers een weekje op vakantie geweest. Een jaarlijks terugkerend ritueel. We vertrekken ’s morgens klokslag 6 uur in één auto, en binnen een paar minuten zit de stemming er steevast in. De een steekt subiet een grote sigaar op, de ander wil het raam open, en de derde juist dicht. Kortom in onze gezamenlijke vakanties never a dull moment.
Onze favoriete bestemming is Tsjechië. Die keuze ligt voor de hand. In Tsjechië komen alle zintuigen aan bod. De natuur is er prachtig, steden hebben vaak mooie en interessante historische centra en de horeca is er voor Nederlandse begrippen spotgoedkoop. Weliswaar ligt (openbare) dronkenschap permanent op de loer, maar daar hebben we wat op gevonden. Op gezette tijden declameert een van ons de oude Russische wijsheid: drank maak alles kapot, behalve het glas.
De bewaard gebleven historische binnensteden zijn een erfenis van het communisme. Niet dat de toenmalige machthebbers interesse hadden in het conserveren van hun steden. Integendeel. Ze hadden er eenvoudigweg het geld niet voor (over). En dankzij dit historische verbond van desinteresse en geldgebrek beschikt het huidige Tsjechië nu over juweeltjes, en niet alleen Praag. De geschiedenis zit vol contradicties zou ik Jan Marijnissen willen nazeggen.
Is ie het, of is ie het niet
Een mooi voorbeeld van zo’n stadje is Cheb, in Bohemen, aan de grens met Duitsland. Zoals overal in Oost-Europa bestaan ook hier de buitenwijken uit naargeestige flats, maar eenmaal aangekomen in het centrum, met zijn prachtig marktplein omzoomd door eeuwenoude panden, stap je zo de middeleeuwen binnen.
Aan dat marktplein ligt bijvoorbeeld het Districtsmuseum Cheb (Krajské muzeum Cheb), gehuisvest in het 15e-eeuwse gotische gemeentehuis, waarin de grote Albrecht Wallenstein (1583-1643), de opperbevelhebber van de keizerlijke troepen tijdens de dertig jarige oorlog, werd vermoord. Verdacht van verraad werd hij in opdracht van de keizer door enkele van zijn officieren neergestoken. Dat gebeurde toen Wallenstein op het punt stond naar bed te gaan. De slaapkamer, waarin de moord plaatsvond, Wallenstein’s bed en zijn met bloed bevlekt nachthemd zijn onderdeel van de museale verzameling.
Boven Wallenstein’s slaapkamer is een andere grote zaal waarin zijn geprepareerd paard nog te zien is. Of dat ook werkelijk zijn paard is geweest, gaf bij ons aanleiding tot heftige discussies. Volgens de kenners in het gezelschap kwam het beest waarschijnlijk zo uit een of ander abattoir, na jarenlange trouwe dienst op het land gedaan te hebben. Het paard van Ome Loek merkte iemand zelfs oneerbiedig op. Van deze fundamentele twijfel hebben we geen enkele Tsjech deelgenoot (kunnen) maken. We moesten immers nog in Cheb overnachten.
Een ouderwetse fabriekshal
In het noordwesten van Tsjechië ligt het vestigingstadje Theresienstadt. Het stadje en bijbehorende fort is eind 18e eeuw gebouwd en vernoemd naar de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia. Aanvankelijk lagen er ongeveer 5600 soldaten gestationeerd maar de vesting is nooit van militaire betekenis geweest. Tijdens de WO1 deed ze dienst als krijgsgevangenenkamp, waarin bv Gavrilo Princip, de moordenaar van aartshertog Franz Ferdinand, zat opgesloten.
Op een snikhete dag hebben we Theresientstadt – blinkend in de zomerse zon – bezocht. Een memorabele gebeurtenis. Het stadje ligt in een landelijke omgeving, aan een rivier, is architectonisch interessant en oogt heel vredelievend. Een idyllische plek? Schijn bedriegt. De plaats is onlosmakelijk verbonden met de gruwelen van het Duitse facisme. In de Tweede Wereldoorlog gebruikten de nazi’s het stadje als concentratiecamp, Durchgangslager, terwijl het fort als gevangenis van de Gestapo dienst deed. Tienduizenden mensen zijn er vermoord door ontbering, uitputting, ziekte en marteling.
Het verhaal is bekend. Je kent het, je ziet het en toch is het nauwelijks te bevatten. Toen we de kleine ruimtes bezochten, waarin wel 600 menselijke schimmen bijeengedreven werden, kregen we een flauwe notie van het onnoemelijke leed dat er heeft plaats gevonden.
De meest vervreemdende ervaring was wel het bezoek aan het crematorium, waar we min of meer bij toeval terecht kwamen. Deze plek des onheils ligt even buiten de plaats en oogt als een alledaags gebouw: ogenschijnlijk heel gewoon, niks bijzonders. Binnen was het een nog vreemdere gewaarwording. Een Amerikaanse filmploeg maakte opnamen, en een paar bezoekers scharrelde luchtig gekleed rond tussen vier zwarte, glimmende verbrandingsovens. De ovens en het interieur zijn met grote zorg onderhouden en het tafereel deed me spontaan denken aan een ouderwetse productiehal. Massamoord als industrieel proces. Een bezoek aan dit crematorium maakt het ongrijpbare grijpbaar.
Toen we wegreden uit het concentratiekamp schoot me onwillekeurig een andere hel op aarde me te binnen: James Island voor de kust van Gambia. Een lommerrijk eilandje waar vogels vrolijk kwetteren, maar dat ooit een cruciale schakel in de West-Afrikaanse slavenhandel. James Island is nu UNESCO-monument. Niets is, wat het lijkt.
Mooi stukje “ From Tsjechië with love” . Op het gegeven dat eertijds verwaarloosde steden en dorpen in latere eeuwen juwelen van plaatsen opleveren, heeft Geert Mak de Wet van Van Lennep en Van Hogendorp ontwikkeld. In zijn boek “De zomer van 1823” becommentarieert hij het verslag van de voettocht die de Leidse studenten Dirk van Hogendorp en Jacob van Lennep door het Nederland van 1823 maken. Beiden staan in de protestantse traditie, wat betekent dat ze treuren om alles wat teloor is gegaan na de Gouden Eeuw en ze niets van katholieken moeten hebben. Bovendien willen zij voortuitgang. Zij geven enorm af op stilstaande en verwaarloosde plaatsen als Enkhuizen, Hattum e.d. Daartegenover stellen zij plaatsen als het dynamische Heerenveen ten voorbeeld. Zie hier hetzelfde resultaat als in Tsjechië. Niemand reist voor het stedenschoon naar Heerenveen, men gaat naar de in de 19e eeuw verwaarloosde steden.
Overigens een aanrader dat boek van Mak. Met name hetgeen zowel hij als Van Lennep schrijven over de Emmerschans grijpt je naar de keel. Terecht vragen afstammelingen uit de voormalige Nederlandse koloniën om aandacht voor de slavernij. Maar wie maakt zich druk om de paupers die de hongerdood stierven in de armenkoloniën in Drenthe? Naast het boek van Mak ken ik alleen nog Het Pauperparadijs van Suzanna Jansen.
Emmerschans moet zijn: Ommerschans